Hilversum Tuinstad
Hilversum is de enige tuinstad in Nederland. Er zijn veel woningbouwcomplexen in de vorm van tuindorpen of tuinwijken. Alleen in Hilversum is de tuinstadgedachte op de schaal van de stad uitgewerkt. Dit gegeven vormt een belangrijk uitgangspunt bij het denken over de toekomst van de stad. Iedereen wil het tuinstadkarakter behouden. Maar wat is dat eigenlijk? En wat zijn de waardevolle kenmerken waarmee we rekening moeten houden? Op die vragen proberen we hieronder een antwoord te geven.
(foto: Cultureel Erfgoed gemeente Hilversum)
Wat is een tuinstad?
Het idee van de tuinstad vindt zijn oorsprong in de 19de eeuw, toen de overvolle, sterk vervuilde en verpauperde binnensteden maatregelen noodzakelijk maakten om de volksgezondheid niet verder in gevaar te brengen. Veel binnensteden waren vooral op de binnenterreinen helemaal dicht gebouwd met sloppen, waar kommervolle leefomstandigheden heersten. Iedereen heeft wel eens plaatjes gezien van de lage, vochtige kelderwoningen en donkere achterhuizen waar kinderrijke gezinnen op enkele vierkante meters moesten samenhokken. Voor de huisjesmelkers van toen zeer profijtelijk, maar veel sociaal bewogen politici en medici drongen in reactie op de regelmatige uitbraak van epidemieën aan op de aanleg van rioleringen en een goede licht en lucht toetreding in woningen. In de tweede helft van de 19de eeuw werden bij steeds meer steden bouwverordeningen van kracht om de wildgroei in de steden in te dammen, maar die waren nog lang niet voldoende om de woonomstandigheden in de overvolle volksbuurten snel te verbeteren. Het bleef nog lang mogelijk om binnenterreinen vol te bouwen en teveel gezinnen in één woning te huisvesten. Het stadsbestuur beperkte zich over het algemeen tot een ‘laisser faire, laisser passer’ opstelling, die speculanten de vrije hand liet. Maar allengs kwamen, vooral onder invloed van Engelse en Duitse ingenieurs, steeds meer initiatieven tot stand om de leefomstandigheden in de stad te verbeteren. Omdat veel steden na het slopen van de vestingwerken in de tweede helft van de 19de eeuw voor het eerst op grote schaal konden gaan uitbreiden ontstond er ruimte om met nieuwe stedenbouwkundige ideeën te experimenteren.
Het Agnetapark, tuindorp voor arbeiders gebouwd in opdracht van J. van Marken, directeur van de Gist en Spiritusfabriek in Delft (1884)
Het besef groeide dat gezonde leefomstandigheden voor arbeiders de economie ten goede kwamen en dus een goede investering vormde. Zo zien we in de 19de eeuw ruim opgezette tuindorpen ontstaan, vaak op initiatief van industriëlen die baat hadden bij een goede gezondheid van hun werknemers.
Het groen was daarbij niet alleen voor gezonde lucht en algemeen welzijn bedoeld, maar diende ook voor thuisgebonden voedselproductie in de vorm van moestuinen, waarvan ook een opvoedkundige werking uit zou gaan. Ook werden in de stad door filantropische organisaties parken ontworpen zoals het Vondelpark in Amsterdam (1865).
In de loop der jaren werd dit een meer algemene praktijk, die de City Beautiful Movement genoemd werd. Deze stroming streefde nadrukkelijk naar een esthetisch goede stadsaanleg en een mooie woonomgeving. Er werden verschillende middelen toegepast om de stad mooi te maken, zoals gevarieerde bouwblokken, gebogen straatwanden, een hiërarchie in straten (van brede avenues tot smallere woonstraten) en de toepassing van groen in de vorm van laanbeplanting, parken en tuinen. Bijzondere gebouwen als scholen en kerken zijn in de zichtlijnen gelegen en fungeren als herkenningspunt. De Oostenrijkse architect Camillo Sitte (1843-1903) heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Hij zag het groen als de ‘longen van de stad’ en als instrument om de leefomstandigheden te verbeteren, in de eerste plaats voor de arbeidersbevolking. In Engeland kwamen Garden Cities tot stand in de nabijheid van fabrieksgebouwen. Raymond Unwin is daarvan een belangrijk voorbeeld: hij realiseerde in Engeland de eerste tuinstad: Letchworth, ten noorden van Londen (1905). Het idee van de tuinstad als gezonde woonplaats voor fabrieksarbeiders werd verder uitgewerkt door de Engelsman Ebenezer Howard (1850-1920). Zijn boek Garden Cities of Tomorrow (1898) wordt door velen beschouwd als de grondslag van de tuinstadbeweging en werd internationaal nagevolgd.
Het is opmerkelijk dat het streven van de tuinstadbeweging niet alleen het domein was van de sociaaldemocraten. Ook de liberalen waren geïnteresseerd in sociale vraagstukken en politici als Thorbecke en Treub steunden vanuit sociaal-liberaal standpunt het streven naar hechte, gezonde samenlevingen in goed ontworpen steden, waar naast aandacht voor goede woonomstandigheden ook ruimte was voor onderwijs en ontplooiing binnen het gezin. In de tweede helft van de 19de eeuw werd in dat verband ook onderzoek gedaan naar gezinsbudgetten en een optimale dagindeling met balans tussen werktijd en ontspanning. Het ideaal was dat de tuinstad de belichaming zou zijn van een harmonieuze en voorspoedige samenleving. De tuinstadgedachte had dus niet alleen te maken met een groene woonstad maar zeker ook met een maatschappijvisie, met de samenleving zelf.
Letchworth Garden City
De tuinstad volgens Howard
Howard kwam op het idee om rond de bestaande steden satellietsteden te bouwen die zeer ruim en met veel groen zouden worden opgezet. Deze tuinsteden van enkele tienduizenden inwoners moesten sociaal evenwichtig zijn en plaats bieden aan alle lagen van de bevolking. Om te voorkomen dat het forenzensteden werden moesten zij over eigen werkgelegenheid beschikken.
Ook moest de tuinstad qua voedselproductie selfsupporting zijn: rond de stad lagen land- en tuinbouwbedrijven. Een revolutionaire gedachte van Howard was dat de bewoners eigenaar zouden zijn van de grond, teneinde grondspeculatie (die in de steden zoveel ellende had veroorzaakt) uit te sluiten. Hoe lager de grondprijzen, hoe ruimer de stad kon worden opgezet. Bovendien werd grondeigendom gezien als garantie voor goed gebruik en onderhoud. Hij testte zijn ideeën in de tweede tuinstad, eveneens ten noorden van Londen: Welwyn Garden City (1920).
Wellwin Garden City
De tuinstad in de 20ste eeuw
In de 20ste eeuw was er naast de bouwinitiatieven van verlichte ondernemers nog steeds ruim baan voor grondspeculatie en zogenoemde revolutiebouw. Maar de arbeidershuisvesting werd na de invoering van de Woningwet in 1901 het domein van woningbouwverenigingen. Deze bouwden vaak verder voort op de ideeën van Howard. Bekende voorbeelden van tuinwijken in ons land zijn Philipsdorp in Eindhoven (1910), Tuindorp ’t Lansink in Hengelo (1910), Tuindorp Vreewijk (1913) en het Witte Dorp (1922) in Rotterdam, Tuindorp de Riet in Almelo (1914), Tuindorp Oostzaan in Amsterdam (1921), de Papaverhof in Den Haag (1921), Betondorp in Amsterdam (1923) en Batadorp in Best (1934).
Ook in Hilversum zijn bijzondere tuindorpen en -wijken gebouwd, waarvan maar liefst tien ontworpen door gemeente-architect Willem Marinus Dudok. Het bijzondere van Hilversum is echter dat die door Dudok tot een ware tuinstad zijn samengesmeed.
Hilversum als tuinstad
Hilversum is rijk aan bijzondere woningbouwcomplexen en tuinwijken. Iedereen kent wel de Bloemenbuurt, de omgevingen van de Zinniastraat, Larenseweg. Lorentzvijver en Eemnesserweg en de (nagebouwde) Jan van der Heijdenstraat e.o. en de Kastanjevijver. Deze wijken zijn, samen met het villagebied, als twee beschermende handen om de binnenstad gelegen.
De ambitie van Dudok ging verder dan het bouwen van tuinwijken. Al in de zuidelijke tuinwijk is zijn streven naar een grotere harmonische stedenbouwkundige eenheid te herkennen. Zijn visie op Hilversum was die van een “organisme van optimale grootte”, dat niet verder zou moeten uitbreiden. In zijn stedenbouwkundige plan voor Hilversum van 1934 tekende hij hoe de stad kon worden afgerond: een geheel van samenhangende stadsdelen in een soort bloempatroon die via ‘groene vingers’ met de omringende natuur verbonden zijn.
Beëindigingsplan Dudok 1934 (fragment)
Hij was van mening dat steden tegenwoordig visieloos “groeien als een vetvlek” en wilde Hilversum behoeden voor “een morspartij van huizen”. De stad met al zijn bijzondere gebouwen en wijken werd waar mogelijk nog wat verder verdicht en aan de randen afgerond in relatie met de omringende natuur. Zorgvuldige beplanting en afrondende bebouwing moesten de stad tot een tuinstad maken waar de mensen op korte afstand van het omringende natuurschoon gezond en gelukkig konden leven. Zo creëerde hij een samenhangende en veerkrachtige stad van (op termijn) ca. 100.000 inwoners, ofwel ca. 38.000 woningen. Dudok beschouwde dit als een “beëindigingsplan”.
De stedenbouw van Dudok had binnen Nederland een voorbeeldfunctie. In een aantal gemeenten zijn dezelfde principes nagevolgd. Maar ook tot ver over de grenzen werd met grote belangstelling gevolgd wat Dudok in Hilversum tot stand bracht. Hilversum werd bezocht door delegaties uit onder andere Scandinavië, België, Engeland en de Verenigde Staten. Niet alleen de architectuur van Dudok werd bewonderd, maar vooral zijn tuinwijken en het daarbij behorende stadsontwerp.
Beschermde stadsgezichten
Vanwege het algemeen belang voor de cultuurgeschiedenis zijn in 2015 twee gebieden door de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Infrastructuur en Milieu aangewezen als beschermde stadsgezichten in de zin van de Monumentenwet: Hilversum-Zuid en Hilversum-Oost. Beide gebieden bezitten een hoge architectuurhistorische, stedenbouwkundige en sociaalhistorische waarde. Die moet door middel van een beschermend bestemmingsplan worden veiliggesteld, zodat er niet zomaar naar de waan van de dag mee kan worden omgegaan. Bescherming legt een zorgplicht op aan gemeente, eigenaars en gebruikers, opdat we deze stadsdelen ongeschonden kunnen doorgeven aan toekomstige generaties.
Hilversum-Zuid
Hilversum-Zuid is, zo staat in het besluit tot aanwijzing als beschermd stadsgezicht, een gebied van nationale waarde. Het verschaft “een herkenbaar beeld van de uitbreiding van de kern Hilversum door een aaneenrijging van volkswoningbouwcomplexen, zowel door de gemeente als door particuliere woningbouwverenigingen, gerealiseerd volgens de tuinstadgedachte. De uitgangspunten die ten grondslag lagen aan de vanaf 1915 door Dudok gemaakte ontwerpwijziging op het uitbreidingsplan van 1905, zijn in het gebied duidelijk herkenbaar. Het accent ligt bij de relatie tussen de afwisselende structuur en de kleinschalige en gevarieerde bebouwing.
Het zuidelijk deel omvat Plan Zuid, waarbij het accent ligt op de structuur en herkenbaarheid van de wijze waarop W.M. Dudok zijn conceptie van de beëindiging van de stad vormgaf. De natuur komt de stad binnen langs rechte straten, die worden omzoomd door overwegend gave middenstandsbebouwing van ruime woningen.”
Visie Hilversum Zuid_12april2012Hilversum-Oost
Ook in Plan Oost bestaat, zo staat in het besluit tot aanwijzing als beschermd stadsgezicht, “een sterke samenhang tussen het stedenbouwkundig ontwerp van Dudok en de evenwichtige en eenduidige architectuur. Het zowel in structuur als bebouwingsbeeld overwegend gaaf bewaard gebleven gebied is exemplarisch voor Dudoks ideeën over de begrensde groei van Hilversum en de relatie tussen stad en natuur. De stedenbouwkundige hoofdstructuur bestaat uit ceintuurbanen, die het gebied begrenzen en de radialen, die de natuur de stad inbrengen.
Visie Hilversum Oost_12april2012Daartussen liggen de woonstraten, die een besloten karakter hebben door het gebogen beloop en het afwisselende straatbeeld. De samenhang tussen hoofdstructuur en verkaveling wordt versterkt door de eenduidige en evenwichtige architectuur. In het bebouwingsbeeld zijn de drie uitvoeringsfasen van het stedenbouwkundig ontwerp van Dudok duidelijk herkenbaar bewaard gebleven. In het zuidelijk deel overheerst de complexmatige opzet, gebaseerd op de tuinstadgedachte. Ten noorden daarvan is de rechtlijniger opzet van de bebouwing uit de periode 1933-1940 duidelijk te herkennen en het Kamrad vormt de naoorlogse afronding van het gebied. De karakteristieke schoolgebouwen fungeren als oriëntatiepunten in de wijk. De bebouwing van het Kamrad is karakteristiek voor het naoorlogse oeuvre van Dudok.”
Waardevolle kenmerken
Niemand zal betwisten dat de tuindorpen en -wijken nog steeds een bijzondere woonkwaliteit bezitten en alom worden gewaardeerd als cultuurhistorisch waardevolle omgevingen. Er wordt nog steeds met plezier gewoond en je kunt dus gerust vaststellen dat tuinwijken van nature duurzaam zijn en nog steeds toekomstwaarde bezitten. Zoals voor alle culturele erfgoed geldt gaat het ook hier niet alleen om het zorgvuldig omgaan met waardevolle (beschermde en onbeschermde) monumenten, ensembles en stadsgezichten, maar tevens om het bewaren en navolgen van de achterliggende gedachten, het denken over de tuinstad. De daaraan verbonden idealen hebben niet minder toekomstwaarde.
De kenmerken van de tuinstad zijn sedert de 19de eeuw hetzelfde gebleven en nog steeds geldig, zowel nu als in de toekomst. Als belangrijkste kenmerk geldt wel dat de tuinstad gebaseerd is op de politieke wil om een mooie, gezonde en gelukkige stad te creëren. Een missie die niet zonder meer aan de ‘markt’ kan worden overgelaten. Ook in de tegenwoordige omstandigheden, waarbij het openbaar bestuur zich vaak weer op afstand opstelt, kunnen nog steeds goede condities worden geschapen voor het tot stand komen van hoogwaardige woonomgevingen. Dat vereist echter net zoals vroeger politieke wil en moed. De tuinstad is meer dan een omgeving waar het goed wonen is. Het is het resultaat van een kwaliteitsbewuste bestuurscultuur, een zorgvuldige ruimtelijke ontwerpattitude en een visie op de stad als geheel. Dat zijn dan ook de belangrijke condities waaronder we die bijzondere erfenis kunnen beheren: belangstelling voor, kennis van en betrokkenheid bij het cultureel erfgoed bij publiek en bestuurders.
De belangrijkste kenmerken van de tuinstad kunnen nog steeds gelden als uitgangspunt voor de toekomst teneinde de samenhang vast te houden:
- Sociale cohesie binnen de samenleving op buurt-, wijk- en stadsniveau
- Actieve burencontacten en sociale veiligheid
- Mensen kunnen zich gemakkelijk identificeren met stad, buurt en huis
- Voorzieningen (winkels, scholen, medische zorg en o.v.) op loopafstand
- ‘Grondgebonden’ woningen met voor- en achtertuin
- Plantsoenen met speelgroen en rustplekken voor ouderen in de buurt
- Straten met laanbeplanting, zichtlijnen en als herkenningspunt gepositioneerde bijzondere gebouwen
- Samenhangend bebouwingsbeeld
- Karakteristieke architectuur (‘schoonheid’) met zorgvuldige detaillering
Het bebouwingsbeeld van Hilversum vertoont ondanks enkele recente ingrepen in de stad nog steeds overwegend een kenmerkende eenheid die als uitgangspunt kan dienen voor het behoud van de stedenbouwkundige karakteristiek:
- Bebouwing in een of twee lagen met een kap
- Zadel- en schilddaken met meest rode pannen. De eenvormige dakbedekking met pannen, die als een deken over woningbouwcomplexen ligt, versterkt de eenheid en de stedenbouwkundige samenhang.
- Gevelbeëindiging met dakoverstek en uitkragende goot
- Metselwerk in rode of gele baksteen, soms ter afwisseling wit of crèmekleurig gesausd
- Voor- en achtertuinen
- Erfafscheidingen door middel van lage muurtjes of hagen
De afgelopen decennia zijn tal van publicaties verschenen die bijdragen aan de kennis en waardering voor tuinstad Hilversum bij het grote publiek en bij de lokale politiek; een essentiële voorwaarde voor verantwoorde instandhouding van die bijzondere erfenis.
- Ton Coops (red.) et.al., Oorden van Schoonheid, buitenplaatsen en landgoederen in Hilversum (Verloren Hilversum, 2000)
- Annette Koenders: Hilversum, Architectuur en stedenbouw 1850-1940. Waanders Zwolle, 2001
- Annette Koenders en Arie den Dikken: Dudok. WBOOKS Zwolle, 2013
Gast Auteur
Rob Docter
Ir. Rob Docter is adviseur ruimtelijk kwaliteitsbeleid, was hoofd afdeling bouwkunst ministerie OCW, directeur van het Berlage Instituut en voorzitter van het European Forum for Architectural Policies. Rob is gastredacteur bij Steengoed Hilversum.