De geschiedenis van de diamantindustrie in Hilversum

Special: Diamonds are forever

Hilversum

Verhalen over de Hilversume diamantindustrie

Hilversum kent een verborgen geschiedenis waarin diamanten de hoofdrol spelen. Alhoewel de diamantindustrie weinig zichtbare sporen heeft achtergelaten, heeft het een substantieel aandeel gehad in de opkomst van Hilversum. De industrialisering waar het deel van uitmaakt, heeft het dorp de mogelijkheid gegeven uit te groeien tot een tuinstad van wereldfaam. De bedrijvigheid en de koopkracht die de diamantslijpers en hun gezinnen met zich mee brengen hebben veel invloed op het dorp. Zo staan zij aan de basis van de eerste sociale woningbouw, geven zij het socialistische gedachtengoed een impuls en hebben zij de emancipatie van de arbeider in het algemeen en vrouwen in het bijzonder aangejaagd. Ten slotte heeft ook sanatorium Zonnestraal zijn wortels in de diamantwereld.

Vanaf 1887 tot pakweg 1930 heeft de diamantindustrie een grote impact op Hilversum. Op het hoogtepunt in 1912 zijn er dertien slijperijen te vinden, met in totaal bijna 300 slijpmolens. Na Amsterdam kent Hilversum de grootste concentratie diamantbewerkers van Nederland (minimaal 550) die naar de hoofdstad forensen of hier werkzaam zijn. In 1910 is er zelfs een actie van diamantbewerkers om een vroegere trein tussen Amsterdam en Hilversum te bepleiten, die er ook komt. Er is nog een aantal slijperijen intact, waarvan sommige onherkenbaar veranderd zijn en er slechts één is bewaard gebleven als monument.

Voormalig slijperij aan de Liebergerweg

Hilversumse slijperijen

Er is al wel het een en ander geschreven over de diamantindustrie in Hilversum, voornamelijk in twee artikelen uit 1997.[2] Naar het werk van deze auteurs zal ik uiteraard regelmatig verwijzen, maar ik heb nieuwe bronnen kunnen aanboren die toch een heel nieuw licht kunnen laten schijnen op de Hilversumse diamantbewerkers. Zo blijken er substantieel meer diamantbewerkers gewoond te hebben dan tot nu toe gedacht. Van der Voort baseert zijn getal van 236 diamantbewerkers op het bevolkingsregister.[3] Uit de lidmaatschapskaarten van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDB) blijken echter 541 leden in Hilversum te hebben gewoond. Tel hierbij op de – helaas lastig te identificeren – niet-leden en het getal wordt nog hoger.

De lidmaatschapskaarten van de ANDB zijn een waardevolle bron, met veel (persoonlijke) informatie. In 1894 richten onder andere Henri Polak en Jan van Zutphen de ANDB op. In korte tijd zijn er achtduizend diamantbewerkers lid van deze bond, die als eerste moderne vakbond van Nederland gezien wordt. Door het zeer secuur innen van de contributie van gemiddeld 1 gulden per week kan er een vast bestuur aangesteld en een grote stakingskas aangelegd worden. Zo heeft de bond allerlei successen afgedwongen waar het Nederland van nu nog steeds profijt van heeft. Door een groot digitaliseringsproject van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, waar het archief zich bevindt, kan er sinds kort uitgebreid gebruik gemaakt worden van de lidmaatschapskaarten.[4] Namen, adressen waar ze gewoond hebben, fabrieken waar ze gewerkt hebben en familierelaties komen bloot te liggen. Deze bron vormt dan ook het belangrijkste uitgangspunt van mijn bevindingen. In dit artikel heb ik zodoende persoonlijke verhalen van diamantbewerkers gekoppeld aan de ontwikkeling van Hilversum als diamantdorp.

Briljantsnijdsters en snijdersvereniging vaandel Berlage

De Nederlandse diamantindustrie

Nederland is al vanaf de zeventiende eeuw een belangrijk centrum voor diamantbewerking. De industrie concentreert zich vrijwel volledig in Amsterdam, waar veel diamantbewerkers zich vestigen vanuit Antwerpen. De ruwe diamanten komen in die periode voornamelijk uit India en Brazilië. Dit verandert in de tweede helft van de negentiende eeuw als er gigantische diamantvelden worden aangetroffen in Zuid-Afrika. Waar de diamanten eerst met name gevonden worden in rivierbeddingen, komen de Zuid-Afrikaanse stenen uit afgesleten vulkaankraters, wat veel meer stenen oplevert. Rond 1880 wordt er vanuit Zuid-Afrika bijvoorbeeld 3 miljoen karaat (+- 600 kilo) geëxporteerd. Deze zogenaamde ‘Kaapse Periode’ zorgt voor een ongekende bloei van de diamantindustrie. Dit wordt versterkt door een grote toename van vraag naar diamanten door de stijgende welvaart in Europa, de Verenigde Staten en Rusland. De werkgelegenheid in de sector neemt sterk toe: eind negentiende eeuw verdienen meer dan tienduizend gezinnen in Amsterdam hun geld in de diamantbewerking.[5]

Amsterdam is in die tijd met afstand het grootste diamantbewerkingscentrum in Nederland en een periode ook van de wereld: over de stad verspreid staan tientallen slijperijen. Hilversum groeit pas begin 20e eeuw uit tot een centrum van betekenis in de diamantindustrie. Het herbergt na Amsterdam de grootste concentratie slijperijen – dertien op het hoogtepunt – en diamantbewerkers (alleen al onder de ANDB-leden zijn het er ongeveer 550). Dit zijn veelal slijpers die ofwel in Hilversum werkzaam zijn of daar alleen wonen en naar de hoofdstad forenzen. Er zijn verschillende redenen dat Hilversum is uitgegroeid tot ‘diamantdorp’, maar het staat de eerste jaren vooral bekend als toevluchtsoord voor de beruchte onderkruipers. Zij willen onder de radar van de bond opereren, zodat zij bijvoorbeeld onder prijs- of loonafspraken kunnen blijven werken. Maar hierover later meer.

Industrialisering van Hilversum

De komst van de diamantindustrie naar Hilversum is niet los te zien van de industrialisering die het dorp doormaakt in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Voor die tijd beoefenen Hilversummers vooral de textielnijverheid, vaak in hun eigen huis maar later ook in grotere fabrieken zoals de Stoomspinnerij en -Weverij met 480 weefgetouwen.[6] Om verschillende redenen worden er echter steeds minder tapijten geproduceerd en de laatste thuiswever zou in 1914 aan een getouw hebben gestaan.[7] Op dat moment heeft het dorp al een ongekende transformatie doorgemaakt: de aanleg van de spoorlijn tussen Amsterdam en Utrecht/Amersfoort in 1874 en van de Gooische Stoomtram tussen Amsterdam en Hilversum in 1881 heeft hier een grote rol in gespeeld.[8] Hilversum wordt een goede uitvalsbasis voor zowel arbeiders als uiteenlopende bedrijfstakken en industrieën, die op hun beurt weer vele arbeidskrachten uit heel Nederland trekken. Het aantal inwoners neemt snel toe, voornamelijk uit lagere sociale klassen.

Eén van de eerste fabrieken aan de Laardergrindweg is de ijzer- en metaalgieterij van de firma Taphorn in 1881 die later is overgenomen door Ensink. Andere grote fabrieken zijn de stoomverffabriek Le Ripolin, verschillende sigarenfabrieken, dropfabriek Het Katje, haarden- en brandkastenfabriek E.M. Jaarsma, de Nederlandse Seintoestellenfabriek, een rijtuigenfabriek, de chocola- en suikerwerkenfabriek Splendid, drukkerij Klene, tapijtweverij Veneta en de Koninklijke Pharmaceutische Handelsvereeniging. De komst van deze fabrieken zorgt voor een gigantische dynamiek die weer andere bedrijfstakken aantrekt.[9] Eén van de industrieën die Hilversum aantrekt is de diamantindustrie.

Goederenspoor Gooische Tram Maatschappij (G.T.M.) aan Larenseweg bij ijzergieterij Ensink (rechts) 1930

Diamantslijperijen Over het Spoor

De eerste diamantslijperij van Hilversum uit 1887 bevindt zich aan de Noorderweg 12. Dat is vlakbij het station, tegenover de dorpskern. Deze wijk wordt in de volksmond wel ‘Over het Spoor’ genoemd. De oorsprong van die naam ligt aan het einde van de negentiende eeuw, als zich juist in deze wijk veel industrie vestigt. Zes van de zestien diamantslijperijen bevinden zich aan deze kant. De al genoemde IJzergieterij Ensink & Co besluit in 1895 om, ‘bij wijze van proef, op kleine schaal een diamantslijperij te exploiteeren, aanvankelijk met zes molens.[10] Het lijkt erop dat dit naast de bestaande werkzaamheden gebeurt. En in 1900 beginnen de van oorsprong Amsterdammers Matheus Demmendaal en Guillaume Albert Roos een diamantslijperij aan de Hoge Larenseweg, met slechts 4 molens.[11] Deze slijperijen hebben samen met die van A.L. Danko aan de Geuzenweg en van Roelof Wouters aan de Leeghwaterstraat een grote aantrekkingskracht op diamantbewerkers, die zich massaal vestigen in dit gebied.

Niet lang daarna volgt Franciscus Ferdinand Kramer aan de Liebergerweg 3. In 1906 richt hij op 33-jarige leeftijd de diamantslijperij ‘De Volharding’ op, de enige slijperij die nu nog goed herkenbaar is en daarom ook een gemeentelijk monument is geworden. Met tweeëntwintig slijpmolens is dit zelfs een van de grotere slijperijen van Hilversum. De ANDB stelt deze uiterst moderne slijperij als voorbeeld voor andere (Amsterdamse) ondernemers.[12] Intussen is het dorp een economische bloeiperiode doorgegaan die zijn weerga niet kent, zeker in het Gooi. Geen gemeente in Nederland maakte ooit zo’n relatief sterke groei mee. Tussen 1880 en 1910 groeit de bevolking van 9.615 naar 31.459. De diamantbewerkers hebben daar een belangrijk aandeel in: bijna acht procent van de nieuwkomers geeft in 1906 aan in deze sector werkzaam te zijn.[13] En het merendeel komt rechtstreeks uit Amsterdam. De belangrijkste reden die opgegeven wordt om naar Hilversum te verhuizen is noga triviaal: de lage inkomstenbelasting.

Briljantsnijders en roosjesslijpers

Franciscus komt ook vanuit Amsterdam naar Hilversum. In een tijdsbestek van ongeveer twintig jaar woont hij op maar liefst elf adressen in Hilversum en Amsterdam en tussendoor verhuist hij ook nog twee keer naar Antwerpen. In 1898 wordt hij lid van de ANDB. Op zijn lidmaatschapskaart is te lezen dat hij als roosjesslijper begint en daarna opklimt tot briljantslijper. Om van een ruwe diamant een geslepen diamant te maken, moet er een aantal stappen doorlopen worden. Elke stap wordt door een andere beroepsgroep gezet. Als eerste moet de diamant gekloofd worden door een klover. Deze klieven de stenen in kleinere stukken voor verdere bewerking. Dit beroep staat in groot aanzien, omdat het een heel belangrijk en moeilijk onderdeel van het proces is.

Daarna gaan de diamanten naar de snijder, die ze van alle scherpe kantjes en oneffenheden ontdoet door middel van het tegen elkaar aan schuren van twee stenen. Ten slotte slijpen de slijpers de diamanten in de juiste facetten, bijvoorbeeld de briljant. De slijpers worden bijgestaan door verstellers, die de diamanten op de juiste manier in een loden dop vastzetten, waardoor de slijpers geen tijd verliezen tijdens hun werk. Alleen de slijpers zijn afhankelijk van een fabriek waar zij hun beroep kunnen uitoefenen. Klovers en snijders hebben geen fabrieken nodig, omdat ze geen (mechanische) aandrijving nodig hebben voor hun werk. Zij werken dus veelal thuis of in kleine werkplaatsen. De schijven waarop de diamanten in de loden dop geslepen worden, met behulp van onder andere olie en boort (diamantpoeder), worden onderhouden door de schijvenschuurders.[14]

Diamant snijden

Diamant slijpen

Het is van belang voor werkzekerheid, de hoogte van het inkomen en status, dat het nageslacht ook opgeleid wordt tot diamantbewerker. Veel ouders zijn bezig met het veilig stellen van de toekomst van hun kinderen, maar zijn daarbinnen vaak gebonden aan de sociale en economische scheidslijnen of ‘ongeschreven regels’ zoals die tussen briljant- en roosjessnijders en -slijpers. Slijpers verdienen meer geld dan snijders, klovers zitten er ongeveer tussen in. Slijpers zijn echter meer geld kwijt aan onkosten, omdat ze de fabriek moeten betalen voor molenhuur en een versteller loon moeten betalen. Een briljant heeft meer facetten dan een rozet of roosje, dus levert meer geld op. Roosjes worden dus voornamelijk gesneden door laagbetaalde vrouwen, niet in de laatste plaats omdat dat werk goed thuis kan worden gedaan.[15]

Leerlingkaarten

Uit de lidmaatschapskaarten blijkt dat veel diamantbewerkers van tussen pakweg 1890 en 1930 al een ouder heeft in het vak, die hun kinderen ofwel zelf opleiden of laten opleiden bij een fabriek of thuiswerker in de buurt. Dit geldt ook voor Franciscus Kramer, die een zoon en een dochter heeft. Hij leidt zelf zijn zoon Casper op tot briljantversteller in zijn eigen slijperij. Zijn dochter Maria wordt door mevrouw Mietje Leeuwarden opgeleid tot roosjessnijder, in haar eigen huis aan de Gijsbrecht van Amstelstraat 102. Deze mevrouw Leeuwarden komt vaker voor als opleidster op lidmaatschapskaarten. Zij is zelf ook lid van de ANDB, binnen de vakgroep van roosjessnijders- en snijdsters.[16] Dit vak kan thuis beoefend worden, waardoor het vaak door vrouwen wordt uitgeoefend. Dat geldt ook voor het briljantsnijden overigens: Wilhelmina van Douwe heeft dit geleerd van haar vader, gewoon thuis op de Hilversumse Vaartweg.[17]

Lidmaatschapskaart Mietje Leeuwarden

Het is interessant om te zien dat elke ouder er een eigen ‘strategie’ op nahoudt om zijn of haar kinderen een goede toekomst te bieden. Dit perspectief is waarschijnlijk een belangrijke drijfveer geweest om te verhuizen van Amsterdam naar Hilversum. In het gezin Bakels zijn maar liefst vier zoons opgeleid tot diamantbewerker, allen door hun eigen vader. De oudste twee krijgen hun opleiding in de Amsterdamse slijperij Kampfraath. Na verhuizing naar de Hilversumse Dahliastraat volgen de jongste twee de opleiding bij Flora aan de 2e Nieuwstraat. Bovendien kiezen twee zoons ervoor om aan het werk te gaan als briljantslijper en twee als briljantversteller. Wellicht is dit een bewuste keuze geweest, om de kans op werk én samenwerking te vergroten. Alle vier de zoons blijven overigens in Hilversum wonen.[18]

Diamantslijperij Floralaan 2

De familie Van Aggele heeft een andere strategie: de drie zoons en één dochter leren allemaal een ander vak, respectievelijk briljantversteller, roosjessnijdster, -versteller en -slijper. Alleen de jongste gaat in de leer bij zijn vader, die ook roosjesslijper is. De jongste twee beginnen hun loopbaan bij slijperij De Gijsbrecht, een paar huizen van hun woning op de Gijsbrecht van Amstelstraat 62 vandaan.[19] Johannes Hermanus te Nuijl leidt al zijn zoons juist weer zelf op, twee als roosjesslijper bij slijperij De Volharding van Kramer en één als roosjesversteller bij de grootste Hilversumse slijperij Cullinan.[20] Je ziet ook dat een vak echt overgedragen wordt binnen het gezin. Dirk de Vries leert het zijn zoon Laurens in Amsterdam. Nadat ze verhuisd zijn naar Hilversum, draagt die het weer over aan zijn twee jongere broers. Alle drie de zoons worden briljantversteller: het is lastig te zeggen of dit een verstandige keus is geweest, maar gezien het relatief lage salaris is het op zijn minst opvallend.[21] In uitzonderlijke gevallen gebeurt het dat het hele gezin hetzelfde beroep uitoefent: de Joodse Kornalijnslijpers – vader, moeder en dochter – zijn allemaal briljantsnijders.[22]

Leerlingkaart Pieter Te Nijl

De jaren ’10 van de twintigste eeuw is een gouden decennium voor het opleiden van eigen kinderen, die allemaal hun eigen leerlingkaart hebben. Ongeveer 150 van de 550 ANDB-leden die in Hilversum hebben gewoond, zijn in die periode opgeleid, waarvan ongeveer de helft in Hilversumse slijperijen. Dit terwijl de ANDB krap tien jaar eerder nog een opleidingsverbod handhaafde.  In 1897 neemt de Bond het leerlingbesluit, waarin wordt verordonneerd dat alle leerlingen onder de veertien jaar hun fabriek moeten verlaten en oudere leerlingen eerst een diploma moeten halen. Al jarenlang wordt ‘het vak’ overgedragen van vader op zoon (en soms een dochter). Ook toen was de voornaamste reden het inkomen en het waarborgen van een goede toekomst. De ANDB stelt het leerlingbesluit in om meer invloed te hebben op de arbeidsmarkt en zo op werkloosheid en loonschommelingen. Veel ouders protesteren hiertegen, omdat zij zo geen invloed meer hebben op de toekomst van hun eigen kinderen.[23] De hausse aan leerlingen na die tijd wordt wellicht verklaard door het loslaten van de leerlingenstop in 1904. Toevalligerwijs valt dit precies samen met de groeiperiode van Hilversum. 

Arbeidsomstandigheden

De industrialisering die Hilversum snel doet groeien, brengt ook een hoop ellende met zich mee. Naast de regelmatige werkloosheid, lange werkdagen, gebrek aan pauze en vakantie en het ontbreken van enige sociale verzekering, zijn ook de fysieke werkomstandigheden in de industrie een grote zorg. Deze zijn rond 1900 nergens optimaal, maar in de diamantfabrieken en -werkplaatsen is het wellicht nog iets slechter dan gemiddeld. Het is er vaak benauwd en warm en er is een groot gebrek aan ventilatie waardoor de kolendamp en het stof niet afgevoerd kunnen worden. Omdat de diamantbewerkers heel dicht op elkaar zitten, blijft er weinig frisse lucht en zuurstof over. Gevolgen hiervan zijn borstbeklemming, ‘zwart gekleurde fluimen’, bloedneuzen en diarree. Heftiger en meer ingrijpende gevolgen zijn (long)tuberculose en trachoom, een blijvende oogaandoening. [24]

Dit geldt uiteraard voor alle industriesteden, maar de verschillen tussen grote en kleine steden zijn natuurlijk navenant. Dit zou een reden geweest kunnen zijn voor Amsterdammers om naar Hilversum te verhuizen. Men wilde ‘naar buiten’, de vieze stad uit, bijvoorbeeld in het geval van een longziekte als tuberculose. Daarnaast zouden de woonomstandigheden sommigen genoopt hebben de hoofdstad te verlaten. De kwaliteit van de woningen in Amsterdam is slecht, maar in Hilversum op dat moment overigens niet veel beter. De meeste arbeiders wonen rondom de fabrieken, de diamantbewerkers voornamelijk in de straten rondom de slijperijen.[25]

Henri Polak, voorzitter van de ANDB, plaatst zelf ook een kanttekening bij het werken in Hilversumse diamantslijperijen: ‘Zeker, Hilversum en Bussum zijn mooie dorpen in een prachtige streek. En ik zou er niets tegen hebben als de diamantbewerkers te Amsterdam werkten en daar woonden. Dat zou inderdaad uitstekend zijn en zeer bevorderlijk voor het lichamelijk en geestelijk welzijn, van de vakgenoten zelf als hunne gezinnen. Maar te Amsterdam in een achterbuurt wonen en te Bussum of Hilversum in een klein fabriekje te werken, komt mij niet zo bijster aanlokkelijk voor. Op de slijperij, bij de gasvlammen, de soldeer en de andere welriekende geuren aan dergelijke inrichtingen, merkt men van de heerlijke Gooise lucht heus niet veel.’[26]

De ANDB stelt zich tot doel om deze werkomstandigheden te verbeteren. Zo voert de bond in 1911 als eerste in Europa de achturige werkdag in. Dat is maar liefst gemiddeld vier uur minder dan vijftig jaar eerder. In 1895 bedingen ze twee uur lunchtijd per dag, terwijl er eerst tijdens het werken gegeten moest worden – met alle gezondheidsgevolgen van dien. In 1910 wordt daar één week vakantie per jaar aan toegevoegd – onbetaald, dat wel. Tel daarbij op dat er gemiddeld hogere lonen gehandhaafd kunnen worden en dat leden aanspraak kunnen maken op uitkering bij werkloosheid en ziekte, en je snapt dat zovelen zich aansluiten. De bond zet zich ook – geheel conform de tijdgeest – in voor ‘volksverheffing’ door middel van een weekblad met verschillende hoogdravende artikelen, een bibliotheek op de zolder van het vakbondsgebouw De Burcht en de muurschilderingen met onderschriften aldaar van het echtpaar Roland Holst.[27]

Vele duizenden diamantbewerkers dragen bij en profiteren van de regelingen. De trouw aan de vakbond is enorm, zoals ook te zien is bij de familie Groote. Deze familie draagt het lidmaatschap over van generatie op generatie. Opa Bertinus Groote is ANDB-lid vanaf 1898, slechts vier jaar na de oprichting. Hij is lid van vakgroep 2, briljantslijpersknechten, evenals zijn zoon, lid vanaf 1913, en kleinzoon, lid vanaf 1949. Bij elkaar zijn ze dus ruim een halve eeuw lid geweest. Op zijn oude dag ontvangt Bertinus pensioen, ruim voordat dit gangbaar is in Nederland. Maar er wordt scherp toezicht gehouden op de regels. Op zijn lidmaatschapskaart staat: ‘Mag met ingang van 1 december 1938 geen pensioen meer ontvangen (geconstateerd dat hij thuis zat te slijpen).’[28]

Kaart Hendrik Takeling

Onderkruipers

De keerzijde van alle regelingen is dat de bond de behaalde resultaten – deels – afdwingt middels tucht en controle. Zo wordt men snel geroyeerd bij herhaaldelijk geen contributie betalen. En vanwege het systeem van bondsfabrieken – het personeel van veel fabrieken is aangesloten bij de ANDB – komen diamantbewerkers moeilijker aan werk als zij besluiten hun lidmaatschap op te zeggen. Leden die zich niet houden aan de afspraken die de bond gemaakt heeft – onderling of met juweliers – over prijzen, lonen of het opleiden van leerlingen, worden stelselmatig gedwarsboomd en aan de schandpaal genageld in het weekblad. Deze mensen en diamantbewerkers die zich onttrekken aan de bondsafspraken door niet lid te worden, noemt de bond bij monde van voorzitter Polak veelvuldig ‘onderkruipers’.[29]

Onderkruipers, de naam zegt het al: diamantbewerkers of slijpersbazen die zich niet wensen aan te sluiten bij de ANDB worden vanuit de bond met veel afgunst bejegend. Het lijkt erop dat Hilversum in de eerste jaren het voornaamste toevluchtsoord is voor deze onderkruipers. Vooral Henri Polak is streng: ‘[Loonstein] heeft het op de onderkruipers-citadel van Ensink te Hilversum zo bont gemaakt dat ze hem zelfs daar niet meer lustten.’[30] Zij bieden bijvoorbeeld werk aan onder de loonafspraken, dragen geen contributie af aan de bond voor de stakingskas en solidariteitsregelingen, staan overwerken toe en werven leerlingen terwijl dat niet toegestaan is. Polak: ‘Werkgevers die er op uit zijn de werklieden in het Gooi te laten sappelen onder zeer bedenkelijke arbeidsvoorwaarden – de zulken zullen wij pogen te contrariëren, in het welbegrepen belang van alle bij ons vak betrokkenen.’[31]

In Hilversum speelt een aantal zaken rondom onderkruiperij, wat blijkt uit een bedrieglijke schijvenschuurder:

‘Het bestuur van de verenigde Schijvenschuurders, deelt ons mede dat door een zekere Van den Akker, te Hilversum woonachtig, briefkaarten worden verzonden waarin de opening van een stoom-schijvenschuurderij wordt aangekondigd. “Bij voldoende deelname zou het mogelijk zijn de schijven voor de halve prijzen te schuren”, heet het daarin. Na onderzoek bleek het aan bovengenoemd bestuur, dat van enigerlei machine bij de heer Van den Akker geen sprake is, en dat dus hier onder de mom van mechanisch schuren eenvoudig handschuurwerk voor de helft van het loon wordt aangeboden. [..] 1,50 per schijf. Wij kunnen het bijna niet geloven en dringen er bij de vakgenoten op aan geenerlei unfaire concurrentie in de hand te werken. Tegen de invoering van werkelijk machinewerk keert de schuurdersorganisatie zich niet, wel tegen onderkruiperij onder bedriegelijke voorwendsels.’[32]

De slijper Johan Coenraad Jaakke besluit in 1898 vanuit Amsterdam naar Hilversum te verhuizen en daar een nieuw bestaan op te bouwen. In de hoofdstad heeft hij meerdere fabriekjes gehad, maar is hij ook meermalen beschuldigd van ‘onderkruiperij’. ANDB-voorzitter Henri Polak schrijft over hem in het bondsblad:

‘Voor de heer Jaakke te waarschuwen, is vrijwel overbodig. De man is een beroepsonderkruiper van het ergste soort, waar tegen herhaling is opgetreden: en toen wij het hem hier te warm maakten verkaste dat heertje met zijn uitgestreken gezicht alsof hij geen tien kan tellen, naar Hilversum – om daar zijn praktijken voort te zetten – en men ziet het – niet zonder succes. [..] Wij wensen de bijzondere aandacht te vestigen op het feit dat er bij de heer Jaakke niet dan ongeorganiseerden werken. Een heerlijke combinatie, een geboren onderkruipersbaas, klaplopers als knechten en verstellers: tezamen hun vakgenoten onderkruipend.’[33]

Zijn eerste diamantwerkplaatsje richt hij in 1898 op aan de Havenstraat 99. In de hinderwetvergunning staat opgetekend: ‘De inrichting bestaat uit een gasmotor en wordt geplaatst in een te bouwen houten gebouwtje achter den keuken van perceel n. 99. De gasmotor zal dienen tot het in beweging brengen van 4 diamantslijpersmolens eveneens te plaatsen in genoemd houten gebouw. Het houten gebouw heeft eene lengte van 6 meter, een breedte van 4 meter en is 3 meter hoog.’[34] Al in 1900 vertrekt hij naar de Kerklaan, waar hij slijperij ‘de Voetbal’ opricht. In 1905 besluit Jaakke overigens alweer terug te gaan naar de hoofdstad, de situatie in Hilversum lijkt dan voor de ANDB ten goede gekeerd.

Diamantstraat

Slijperij De Bloem, Diamantstraat

De eerste slijperij aan de centrumkant van het Hilversumse spoor komt in de Diamantstraat, door de gemeenteraad zo genoemd nog voordat deze slijperij in bedrijf is.[35] Op 30 juli 1897 vraagt slijpersbaas en diamantbewerker Jacob Rijnhard Boonacker een vergunning aan bij de gemeente ‘tot het drijven eener diamantslijperij op het perceel nabij het Wandelpad aan de Diamantstraat.’ Hij noemt zijn slijperij ‘De Bloem’, nadat zijn eerste stoomslijperij in 1887 aan de Noorderweg een mislukking is geworden wegens te weinig animo onder diamantbewerkers om naar Hilversum te verhuizen. De Bloem is een gezamenlijke onderneming met Meijer Salomons, slijpersbaas en koopman in diamanten.

Het ANDB-weekblad maakt melding van De Bloem: ‘Het is een klein gebouwtje van twee verdiepingen, die elk 12 molens bevatten. Deze molens zijn volgens het oude systeem van hout gebouwd. De drijfkracht wordt geleverd door een Crossley-Otto gasmotor van 5 paardenkrachten, die echter niet best schijnt te voldoen. Het fabriekje is ruim en luchtig. De hr. Salomons die om particuliere reden naar Hilversum verhuisde en een goede vriend van onze bond is, wensen wij veel voorspoed op zijn jonge onderneming.’[36]

Deze slijperij laat goed zien hoe divers de diamantbewerkersgemeenschap is. Terwijl Salomons Joods is, is Boonacker Nederlands Hervormd. Hij is niet de enige ‘christenslijper’[37] in Hilversum die niet zo veel op heeft met de socialistische inslag van de Amsterdamse diamantbewerkersbond. Sommigen organiseren zich in andere vakverbonden zoals het protestantse Patrimonium, het katholieke Sint Eduardus en het Joodse Betsalel. Terwijl in Amsterdam ongeveer twee derde van de diamantbewerkers Joods is, is dat in Hilversum slechts ongeveer een derde. Hier zijn de meesten Nederlands Hervormd, zoals Boonacker. Toch wordt hij ANDB-lid en zelfs de eerste beheerder van de ANDB-bibliotheek voor Hilversumse diamantslijpers, in zijn huis in de nabijgelegen Pauwenstraat. Geheel volgens de ANDB-gedachte van verheffing van de lagere arbeidersklassen.

Vaandel Patrimonium

In februari 1902 brengt bondsbestuurder Carel Hester van de ANDB een bezoek aan ‘De Bloem’, waarvan hij verslag doet in het bondsblad. ‘In het geheel draaiden daar vier molens. De baas, één der vier slijpers, sprak geen woord; hij was wat men noemt ‘in ’t oog loopend stil’. De spraakzaamste slijper kon evenwel niet precies zeggen of men wel geregeld contribueert en of wel voldaan werd aan de 10 procent afdracht.’[38] De toon die Hester aanslaat, en het wantrouwen dat hij tentoonspreidt, schiet Boonacker in het verkeerde keelgat, dus hij stuurt een repliek.

“Hoeveel molens staan hier, en hoelang werken jelui?” Wij kijken elkaar aan, zeker een inspecteur van den arbeid. Eén van de aanwezigen fluisterde mij in ’t oor: “dat is Carel Hester”, en toen werd ik stil. Niet omdat ik u als bondslid kwalijk nam dat u ons eens kwam controleren, maar om de wijze van uw optreden, het air waarmede u ons vragen stelde, de manier van handelen die mij deed denken aan het optreden van een slavenhandelaar tegenover zijn slaven; alleen de zweep ontbrak. Nee, ik had mij u als sociaal-democraat anders voorgesteld.’[39] Hieruit blijkt eens te meer dat het tussen de hoofdstedelingen en de Hilversummers niet altijd even goed boterde.

Slijperij ‘Flora’, Floralaan

‘Men ziet dus, dat bedoelde nijverheid hoe lang hoe meer de kom der gemeente nadert. Vond men de slijperijen tot dusverre alleen in de buitenwijken, de in dit bericht bedoelde inrichting komt op een terrein hooggelegen in de onmiddellijke nabijheid van de kom der gemeente’, aldus het dagblad der ANDB.[40] Bedoeld wordt slijperij Flora van de gebroeders Lodden, die op het gelijknamige landgoed verrijst in 1906. De geheel nieuwe fabriek is ontworpen door de architect Barend Hendrik Bakker, die zich op jonge leeftijd in Hilversum vestigt en daar veel gebouwen heeft ontworpen en tevens wethouder Publieke Werken is geweest. Het bondsblad: ‘Er kan gezegd worden dat zij er prettig uitziet. Aan alle eisen, die men aan ruimte en licht kan stellen is voldaan. Zij bevat 54 molens. De ruimte tussen de verstelbanken en de molens is zeer groot, zodat het akelige van bijna met de rug tegen elkaar zitten vermeden is. Voor de hygiëne is ook behoorlijk zorg gedragen.’[41]

Advertentie Het Volk 6-7-1909

Socialisme in Hilversum

En zo krijgt de verbetering van de werkomstandigheden ook in Hilversum langzaam gestalte. Dat terwijl het socialisme hier maar erg langzaam terrein wint. In de jaren 1880 lukt het bijvoorbeeld niet om een Hilversumse afdeling van de Sociaal-Democratische Bond op te richten, die min of meer geldt als de voorloper van de SDAP. En dat ‘ondanks openbare vergaderingen met als sprekers bijvoorbeeld Domela Nieuwenhuis’, de SDB-oprichter die de laatste jaren van zijn leven in Hilversum heeft gewoond en in 1919 aan de Burgemeester Schooklaan 20 overleden is. ‘Het was moeilijk de doffe berusting te doorbreken van de afgestompte, veelal in krotten levende arbeidende bevolking en de arbeiders te bewegen tot organisatie in onafhankelijke vakverenigingen.’ [42] Als één van de redenen wordt aangedragen dat de mensen nog te zeer verbonden zijn aan hun kerken. Er wordt bijvoorbeeld in 1885 wel een afdeling opgericht van het Christelijk Nederlands Werkliedenverbond Patrimonium, al verdwijnt deze ook al gauw weer.[43]

In 1898 wordt dan toch een overkoepelend bestuursorgaan voor niet-confessionele vakverenigingen opgericht, de Hilversumse Bestuurders Bond. De HBB is een overkoepelende organisatie die de plaatselijke afdelingen van vakbewegingen aan elkaar verbindt. Ook de Hilversumse afdeling van de in 1894 opgerichte SDAP maakt hier deel van uit. Op die manier kunnen de verschillende vakbonden toch als eenheid opereren, zodat er meer bereikt kan worden. In eerste instantie komt de bond wat moeilijk op gang, maar in 1920 lijken bijna alle vakken aangesloten en heeft de bond in totaal 1883 leden.[44] Ze pleiten voor hogere salarissen en verheffing van de arbeidersklasse door middel van cursussen, maar ook voor algemeen kiesrecht, verkorting van de arbeidsdag naar acht uur, wettelijke ziekteverzekering en werkloosheidsuitkeringen. Zo streeft ze dus dezelfde zaken na als de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond, die vanuit Amsterdam opereert en dus ook geen lid is van de Hilversumse bestuurdersbond. Voor zover bekend is er geen aparte Hilversumse afdeling van de ANDB of een lokale bond die het specifiek opneemt voor diamantbewerkers.

Een diamantbewerker die zich wel actief in de Hilversumse politiek roert als socialist is Joseph Goubitz. Nadat hij door zijn werk als roosjesslijper blijvend oogletsel krijgt, wordt hij journalist. Hij noemt zichzelf een vrije socialist en keert zich dan ook tegen het strak geleide  top down socialisme van bijvoorbeeld Henri Polak. Omdat hij ook actief is in de geheelonthoudersbeweging komt hij in contact met Jacob van Rees, de oprichter van de Kolonie van de Internationale Broederschap in Laren. Hij wortelt steeds meer in het Gooi en komt uiteindelijk in 1916 in Hilversum te wonen. Hij treedt toe tot de CPN – toen nog Communistische Partij Holland geheten – en wordt secretaris van de Hilversumse partijafdeling. In 1923 wordt hij voor de CPH zelfs in de gemeenteraad gekozen. Ten slotte is hij de Hilversumse contactpersoon voor personen die ‘tijdens de Spaanse burgeroorlog wilden deelnemen aan de strijd tegen Franco.’[45]

Het socialisme in Hilversum wordt prachtig gematerialiseerd door ‘Ons Gebouw’ van de Hilversumse Bestuurdersbond aan de Havenstraat. De naam van het gebouw straalt vastberadenheid uit, idealisme en saamhorigheid. De HBB geeft in 1932 de beroemde architect Jacobus van Laren – ook bekend van het kantoor van De Gooi- en Eemlander aan de Groest, en het padvindershuisje aan de Schuttersweg – de opdracht om een centrale ontmoetingsplaats en kantoor te ontwerpen, in de stijl van de ‘Haagse School’. De zaal wordt onder andere gebruikt door de Arbeiders Muziekvereniging Oefening Kweekt Kennis. Ook de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) huist in ‘Ons Gebouw’, dat tot stand is gebracht door vrijwillige donaties van leden. In dat jaar is de SDAP inmiddels uitgegroeid tot de grootste partij van Hilversum, met 29 procent van de stemmen. Dit heeft onmiskenbaar te maken met het grote aandeel arbeiders in de gemeente en de groeiende ontkerkelijking.[46]

Ons Gebouw 1937

Een ander gebouw dat veelvuldig gebruikt wordt door de arbeidersbeweging is Makkermacht, op de hoek van de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Hortensiastraat. De Hilversumse afdeling van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling organiseert hier meestal zijn avonden.

In het kader van de verheffing van de lagere klassen heeft hier de latere Indonesische vrijheidsstrijder Mohammed Hatta nog gesproken, en Floor Wibaut, Monne de Miranda, Henri Polak en Henriëtte Roland Holst. De lezingen zijn vaak zeer kritisch over de bestaande maatschappij en gaan over kapitalisme, kolonialisme en imperialisme en werkloosheid.[47] Het is misschien niet geheel toevallig dat Makkermacht zich midden in het epicentrum van de Hilversumse diamantbewerkerswereld bevindt. Binnen een straal van vijftig meter bevinden zich drie slijperijen, waaronder ‘De Gijsbrecht’, en mede om die reden wonen er in die buurt talloze diamantbewerkers met hun gezin. Zij zijn over het algemeen meer geïnteresseerd en bekend gemaakt met maatschappelijke problematiek en hebben bovendien meer geld te besteden.

Boekje ‘Ontwikkelingswerk over de Leeszaal’

Woningbouwcomplex Verschuyl

Het zal om deze reden geweest zijn dat het juist diamantbewerkers zijn die de eerste woningbouwvereniging van Hilversum oprichten en het eerste arbeiderswoningbouwcomplex laten bouwen rond de Ericastraat, op zo’n 250 meter van slijperij ‘De Gijsbrecht’. Het idee van deze vereniging is ‘geboren in een diamantslijperij’ en kwam voort uit ‘een groep van 28 diamantbewerkers en een spoorwegman.’[48] In het bestuur van de in 1910 opgerichte Arbeidersbouwvereniging Hilversum zitten, naast een spoorwegambtenaar, een ‘reiziger in tabak’ en een architect twee diamantbewerkers: Andries van Heukelom en Frederik Christiaan Vegting. Niet geheel toevallig worden er van de eerste vijftig woningen, ontworpen door de architect E. Verschuyl, maar liefst drieëndertig (33) bewoond door diamantbewerkers. Zij zijn de beter bemiddelde arbeiders en kunnen dus de relatief hoge huur van ongeveer drie gulden vijftig per week gemakkelijk ophoesten. Slechts 7 van de 33 zijn niet lid van de ANDB.[49]

Het complex van Verschuyl is het eerste volkswoningbouwcomplex van Hilversum na de Woningwet van 1901. De Woningwet verplicht gemeenten met meer dan tienduizend inwoners – zoals Hilversum – om uitbreidingsplannen te maken en bouwverordeningen op te stellen om de kwaliteit van de woningen te verbeteren. Het Rijk stelt geld beschikbaar voor gemeenten en woningbouwverenigingen om grootschalige woningbouw tot stand te brengen.

In 1912 gaat de Arbeidersbouwvereniging Hilversum een overeenkomst aan met de gemeente, waarin Hilversum voor hen maar liefst 144.000 gulden voorschot gaat aanvragen uit de Rijkskas voor volkswoningbouw.[50]

Ericastraat (ca 1918)

De eerste huizen die in gebruik worden genomen zijn die in de Cameliastraat in juni 1912. In september en oktober van datzelfde jaar worden de huizen in de Ericastraat bewoond. Op 14 oktober trekt Hendrikus Keune in nummer 55, met zijn vrouw en zeven kinderen. Keune is briljantslijper en geboren in Amsterdam in 1868. Hij heeft net twee jaar daarvoor een slijperij geopend, vlakbij aan de Eikbosserweg 106. Zijn oudste zoon Franciscus uit 1898 – Hendrikus wordt dus pas vader op zijn dertigste, voor die tijd relatief laat – besluit in 1913 op 15-jarige leeftijd bij zijn vader het vak te leren. Terwijl vader Hendrikus geen lid is van de ANDB, wordt Franciscus dit wel in januari 1923. In datzelfde jaar gaat hij voor een half jaar naar Antwerpen, vermoedelijk omdat er in Nederland geen werk te vinden is.[51]

Zonnestraal

Ook het iconische Zonnestraal zou er niet zijn geweest, als de diamantbewerkers hier niet bij betrokken waren: het is immers een initiatief van de ANDB. De bondssecretaris Jan van Zutphen besluit in 1905 om de koperen stelen – een restproduct van het slijpproces – in te zamelen en te gelde te maken voor het goede doel: verpleging van diamantbewerkers met tuberculose. Samen met de opbrengst van zuiver diamantpoeder en nationaal georganiseerde Zonnestraaldagen waarop men met collectebusjes langs de deuren gaat, brengt dit zoveel geld in kas dat de ANDB een eigen sanatorium kan bouwen. In eerste instantie vragen zij hiervoor de architect H.P. Berlage – bekend van het prachtige ANDB-hoofdkantoor ‘De Burcht’ in Amsterdam – maar hij heeft geen tijd en verwijst naar Jan Duiker en Bernard Bijvoet. Deze twee architecten ontwerpen een heel bijzonder complex met twee paviljoens en een groot hoofdgebouw in de stijl van het Nieuwe Bouwen. Beton, glas en staal zijn de opvallende materialen, die ingezet worden om een helende omgeving te creëren. Hierbij staat zonlicht, uitzicht op de natuur, frisse lucht en goede voeding centraal. Daarnaast wordt er aan arbeidstherapie gedaan in de werkplaatsen op het terrein, zodat de patiënten structureel zouden herstellen en terugkeren in de maatschappij. Dat arbeiders hun eigen privékamers hebben, is uniek en ongekend.[52]

Eetzaal Zonnestraal

Voor zover bekend hebben hier alleen mannelijke diamantbewerkers gelegen. Hoewel er bijvoorbeeld in Hilversum ongeveer 70 van de 540 (+- 13%) diamantbewerkers vrouw zijn, is er in de eerste opzet van Zonnestraal geen plek voor hen.[53] Toch heeft er op zijn minst één diamantbewerkster op Zonnestraal gewoond: Aleida van Wilpen, geboren in Amsterdam in 1909. Als dochter van diamantslijper Machiel van Wilpen, wordt ook zij briljantsnijdster van beroep. Op haar lidmaatschapskaart van de ANDB is te zien dat zij in 1930 naar Zonnestraal verhuist. Zij is daar namelijk ruim een jaar dienstbode geweest, net als haar jongere zusje Elisabeth Maria. In april 1931 vertrekt zij weer en wordt ze dienstbode bij verschillende families. Niet geheel toevallig zegt ze in september van dat jaar haar ANDB-lidmaatschap op en wordt ze lid van de Bond van Huispersoneel.[54]

Een wat prominentere gast op Zonnestraal is Isidore Mug. Hij heeft op Zonnestraal gewoond tussen juli 1926 en september 1929, en het is niet geheel duidelijk waarom. Drie jaar lijkt vrij lang om daar te kuren, bovendien is het complex van Duiker en Bijvoet pas in juni 1928 opgeleverd. Voor die tijd is er een aantal bedden in het bestaande landhuis, dus hij zou ook daar kunnen hebben gelegen. Maar aangezien hij vanaf 1928 lid is van de bondsraad van de ANDB en vanaf 1930 zelfs bestuurder, is de kans groter dat hij betrokken is geweest bij de opzet van het sanatorium. Overigens is hij vanwege zijn Joodse achtergrond tijdens de Tweede Wereldoorlog gedwongen tewerk gesteld in een werkkamp in Noord-Holland; omdat hij getrouwd was met een niet-Joodse is een erger lot hem bespaard gebleven. Na de oorlog is hij voorzitter van de ANDB geworden (1950-1958).[55]

Joods leven in Hilversum

Met de diamantindustrie krijgt het Joodse leven in Hilversum ook een opleving. Ongeveer 150 van de 550 ANDB-leden die naar Hilversum verhuisden, zijn Joods. Dat is weliswaar minder dan het algemene percentage binnen de ANDB, maar voor een dorp als Hilversum toch vrij substantieel. Een aantal daarvan kuurt op Zonnestraal en in het Joodse rusthuis Beth Refoeah. Letterlijk Huis der Genezing in het Hebreeuws, geeft dit ‘sanatorium’ ruimte aan twaalf patiënten. Het huis is speciaal opgericht voor Joodse mensen die een rustkuur krijgen voorgeschreven maar hier geen gehoor aan geven omdat er in bestaande rusthuizen ‘noch ritueele spijzen, noch een Joodsch milieu aanwezig waren. Hun godsdienstige overtuiging weerhield hen, de voor het herstel hunner gezondheid zoo hoog noodige rustkuur te ondergaan.’[56] Later voldoet Zonnestraal hier overigens wel aan, omdat daar een aparte koshere keuken wordt ingericht.

Lighallen Beth Refoeah Hoge Naarderweg

Villa Rozenheuvel

Beth Refoeah opent in Hilversum op 14 mei 1928 aan de Otto’slaan 22, alwaar 18 patiënten gehuisvest kunnen worden. Vanwege ruimtegebrek wordt eerst uitgeweken naar een extra tehuis op de Mauritslaan 37 en in 1931 opent een groot tehuis aan de Hoge Naarderweg 49. Op deze plek wordt ruimte geboden aan maar liefst 45 patiënten. Vanaf 1930 is er ook op de Mauritslaan 26-28 een dependance, die gedurende de Tweede Wereldoorlog als enige overblijft – tot 1943. De enige geneesheer-directeur van Beth Refoeah die ons bekend is, is Salomon Zwaap. Hij houdt praktijk als huisarts in de Gijsbrecht van Amstelstraat en is getrouwd met de zangeres-danseres Esther Jeannette Philipse, die ook weleens optreedt in het tehuis.[57]

Van tenminste twaalf diamantbewerkers is bekend dat zij hier gelegen hebben. Onder hen is Jacob Gassan, die hier drie maanden woont tussen januari en april 1937. Hij verdient eerst als roosjesslijper zijn geld bij de gebroeders Boas in Amsterdam en werkt zich later op tot briljantslijper. In 1942 wordt – net als bij ongeveer tweeduizend van zijn Jostopgezet en moet hij verplicht over naar de Vereniging van Israëlitische Diamantbewerkers Betsalel. Op 28 februari 1943 wordt hij vermoord in Auschwitz.[58] Alle twaalf patiënten die hier op 7 april 1943 liggen, worden opgepakt en gedeporteerd. Aan deze gebeurtenis herinneren de twaalf ‘Stolpersteine’ voor het huis.[59]

Ditzelfde lot treft de familie Hillesum, woonachtig in de Dahliastraat. Meijer Levies Hillesum heeft drie zoons, van wie er twee ook tot briljantslijper worden opgeleid en één tot roosjesslijper. Ze worden allemaal bij andere fabrieken opgeleid, de middelste (Machiel) zelfs door zijn eigen vader bij de diamantslijperij van Kramer in Hilversum. Twee zoons (Machiel en Jeremia) blijven in Hilversum, één (Jacob) gaat naar Amsterdam. De jongste zoon weet de Holocaust te overleven, de twee anderen niet. Vader Meijer is alle ellende gelukkig bespaard gebleven, hij overlijdt in 1936.[60]

Einde diamantindustrie

Vanaf het 25-jarig bestaan van de ANDB in 1919 gaat het in rap tempo slechter met de diamantsector. Een combinatie van een hoge prijs voor ruwe diamant, een afnemende vraag – mede door de politieke onrust in Europa – en de strenge regels van de ANDB zelf zorgen ervoor dat velen werkloos raken en hun lidmaatschap opzeggen. De bond is dus voor een deel zelf verantwoordelijk voor zijn eigen neergang: omdat leden niet onder het minimumtarief mogen werken, kunnen ze veel werk niet aannemen. Velen verhuizen om die reden naar Antwerpen, waar dit soort regels niet gelden. In 1924 heeft de bond veertig procent van zijn leden verloren. De genadeklap komt met de beurscrisis van 1929: veel juweliers en fabrikanten gaan failliet en kunnen dus geen werk meer verschaffen. Op het eind zijn er nog slechts 825 diamantbewerkers aan het werk.[61] In Hilversum verdwijnt de laatste slijperij op 19 november 1934. In de Tribune wordt gemeld dat de laatste fabriek aan de Nieuwstraat verkocht is aan een glasfirma.[62] In 1936 wonen er nog steeds zestig diamantslijpers in Hilversum: zij werken echter in Amsterdam.[63]

Gastauteur

Joppe Schaaper (historicus)

Joppe maakt tentoonstellingen en doet onderzoek, bijvoorbeeld naar Zonnestraal. Hij heeft dit artikel geschreven in opdracht van de gemeente Hilversum. Het is tevens gepubliceerd in het Hilversums Historisch Tijdschrift van Albertus Perk.

Tips:

Fietsroute met app:

Steengoed Hilversum heeft samen met de gemeente Hilversum een fietsroute gemaakt die langs alle bijzondere plekken van de diamantindustrie van Hilversum gaat. U fietst deze route met een app die gratis is te downloaden. Tijdens de fietsroute krijgt u dankzij filmpjes, verhalen, geluidsfragmenten en foto’s een levendig beeld van deze briljante geschiedenis.

Diamantbewerkers.nl

Als u geïnteresseerd bent in diamantbewerkers, dan kunt u in alle lidmaatschapskaarten zoeken en verschillende verhalen over hen lezen op: www.diamantbewerkers.nl

Zonnestraal

Als u geïnteresseerd bent in Zonnestraal, kijk dan op de pagina over Zonnestraal op deze website